Aanvulling: exclusivisten en niet-exclusivisten

Reliëf van elf goden, een heros en keizer Theodosius uit Efese (Archeologisch Museum, Selçuk)

Een punt dat in Het visioen van Constantijn enige keren aan de orde komt, is het bestaan van niet-exclusivistische christenen als keizer Severus Alexander, generaal Bacurius en de aristocraat Synesios, die Christus vereerden als een van de vele goden. In onze bronnen wordt veelal wat neergekeken op deze demi-chrétiens (om de Franse term te gebruiken): dit is geen echt christendom, vinden de auteurs van die bronnen, die zichzelf natuurlijk wél beschouwden als recht in de leer.

Het is echter denkbaar dat die niet-exclusivisten lange tijd de meerderheid vormden, dat de mogelijkheid Christus toe te voegen aan de verzameling door jou vereerde goden er altijd was en dat degenen die onze bronnen schreven niet-representatief waren. We hebben domweg de statistieken niet om er veel zinnigs over te zeggen. Wat mijns inziens wel zeker is, is dat de vervolgingen door Decius en Valerianus zich richtten op de exclusivisten, op degenen dus die meenden dat Christus exclusief diende te worden vereerd. Voor de demi-chrétiens was de eis een offer te brengen aan andere goden immers geen probleem. Het was wat je als Romein nu eenmaal behoorde te doen op de feestdagen van je stad.

Ik vermoed dat Constantijn begon als heiden, een tijdje demi-chrétien is geweest en eindigde als exclusivist, maar keihard bewijzen maken kan ik dat niet. (Keihard bewijs is sowieso lastig bij dit onderwerp.) Wat weer wel vaststaat is dat Constantijn zich interesseerde voor de discussies van de exclusivisten, die niet alleen eisten dat mensen uitsluitend Christus vereerden, maar ook wilden dat ze hetzelfde geloofden. Wat eveneens vaststaat is dat de exclusivisten in latere eeuwen de toon hebben gezet. De aandacht voor de bekering van Constantijn, alsof het een plotselinge omslag in zijn denken is geweest, vloeit voort uit de aanname dat je alleen christen kon zijn door de andere goden af te zweren – en dan neem je dus een in het latere christendom bestaande, normatieve definitie over waarvan maar de vraag is of die in de tijd van Constantijn al in brede kringen werd gedeeld.

Onze bronnen verwijzen regelmatig naar de demi-chrétiens – ik noemde al drie voorbeelden, maar je zou ook kunnen wijzen op de wijze waarop de kerkelijke leiders streden tegen gebruiken die niet orthodox genoeg waren. Mijn favoriete voorbeeld is het verbod joodse geestelijken te vragen de oogst te komen zegenen, overgeleverd als besluit #49 van de Synode van Elvira aan het begin van de vierde eeuw. Ik kan me helemaal voorstellen hoe de landeigenaren verbijsterd vernamen dat de synode hier bezwaar tegen maakte: dit deden ze al eeuwen, wat dachten die bisschoppen wel niet, het was altijd een garantie geweest voor een goede oogst, wat wist zo’n prelaat nou van landbouw, dat wisten alleen boeren!

Uiteraard laat ik hier mijn verbeelding spreken, maar dat 49e besluit documenteert dus een niet-exclusivistische geloofsbeleving, al komt het dan niet uit de mond van zo’n demi-chrétien. Toch is het bewijs vrij mager. We kunnen uit het besluit niet afleiden hoeveel landeigenaren een rabbijn uitnodigden de oogst te komen zegenen. Het kan zelfs fictie zijn, maar ik ken geen andere voorbeelden uit het canoniek recht, wat me doet vermoeden dat de bisschoppen in Elvira zich uitspraken over iets dat werkelijk gebeurde.

Ook de materiële cultuur biedt aanwijzingen. Het reliëf hierboven toont keizer Theodosius (r.378-395), van wie niet ter discussie staat dat hij een fanatieke christen is geweest, maar die op dit reliëf uit de zogenaamde Tempel van Hadrianus in Efese staat afgebeeld met aan de ene zijde de godin Roma, Selene, Hermes (of Aion?), Apollo, Artemis, de held Androklos en zijn hond, Herakles en Dionysos, en aan de andere zijde de Efesische Artemis, Afrodite, Ares en Athena. In elk geval Theodosios’ Efesische onderdanen beschouwden ’s keizers christendom niet als onverenigbaar met de verering van een klein dozijn traditionele godheden.

Maar zelfs met dit soort voorbeelden blijft het bewijs zacht. Wat me er desondanks toe brengt aan te nemen dat de niet-exclusivisten werkelijk belangrijk zijn geweest, is de overdonderende hoeveelheid vergelijkingsmateriaal, over de hele wereld verzameld door etnografen, sociologen, antropologen en andere sociaal-wetenschappers. De geloofspraktijk is in vrijwel alle culturen, zowel toen als nu, niet-exclusief: als verschillende culten naast elkaar bestaan, beïnvloeden ze elkaar en wisselen de gelovigen rituelen, gebeden en opvattingen uit.

Ik denk daarom dat de niet-exclusivisten belangrijk zijn geweest, maar het blijft problematisch. Je zou je kennis van de oude wereld willen baseren op zo hard mogelijke data, maar de gegevens waarover de oudheidkundige beschikt zijn altijd ambigue en vaak gering in aantal. En nu zeg ik tot overmaat van ramp in feite dat je die bronnen ook nog moet negeren om een menselijk patroon voorrang te geven. Vergelijking met andere culturen is een van de weinige mogelijkheden om de tekortschietende empirische basis van de oudheidkunde te verbreden, maar het voelt niet altijd even goed.